Na afloop van deze oorlog,
in de maand Thil-qi'dah,werd er een verdrag gesloten tussen vijf stammen van de Quraish, nl. ; Banu Haashim, Banu Almuttalib, Banu Asad, Banu Zuhrah en Banu Taïm.
De aanleiding hiervoor was dat een man uit Zubaid bepaalde goederen naar Mekka bracht en deze verkocht aan Al'aas, de zoon van Waa'il As-sahmi, waarna deze goederen niet werden betaald. De man zocht hulp bij de stammen Beni Abde-daar, Beni Makhzoum, Beni Jamh, Beni Sahm en Beni U'day maar kreeg geen aandacht voor zijn probleem. Hij besteeg de berg Abu Qubais en uitte het onrecht dat hem aangedaan was in een gedicht en vroeg om hulp bij het verkrijgen van zijn rechten.
Az-zubair, de zoon van Abdulmuttalib, maakte er meteen werk van en kreeg de bovengenoemden bij elkaar in het huis van Abdullah Ibn Jad'aan, het hoofd van Banu Taïm. Zij sloten een akkoord om een ieder in Mekka die onrecht was gedaan,
al dan niet een bewoner, te steunen in het verkrijgen van zijn recht. Zij gingen daarna naar Al'aas, ontnamen Az-zubaidi het recht van Al'aas en gaven het aan hem terug.
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft samen met zijn ooms dit akkoord bijgewoond. Nadat hij werd geëerd door het gezantschap zei hij: 'Ik woonde een verdrag bij in het huis van Abdullah Ibn Jad'aan, waarvan ik zeer onder de indruk was. Als ik in de Islam aangesproken word, dan zal ik me er ook aan houden.'
Zijn arbeidsleven:
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is als weeskind geboren en is opgegroeid onder het voogdijschap van zijn opa en later van zijn oom. Hij had geen erfenis van zijn vader waarvan hij rijk zou worden. Toen hij de leeftijd bereikte waarop hij arbeid kon verrichten heeft hij als schapen-herder gewerkt samen met zijn broers in borstvoeding in Beni Sa'd.
Na zijn terugkeer in Mekka heeft hij hetzelfde gedaan voor anderen en kreeg een paar Qiraat voor het verrichte werk. De toenmalige waarde hiervan was ongeveer zes gulden.
Als schapenherder te werken is een traditie waaraan veel profeten aan het begin van hun leven gehoor gaven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft eens gezegd nadat hij geëerd werd door het gezantschap:
'Elke profeet is wel eens schapenherder geweest'.
Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, een jongeman was geworden is hij waarschijnlijk in de handel gegaan. Er is namelijk overgeleverd dat hij samen met As-saa'ib Ibn Abis-saa'ib handelde. Hij was zijn beste handelspartner, dreef de prijs niet op en was zeer correct.
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stond bekend in zijn transacties als zeer betrouwbaar, eerlijk en tevreden. Dit was de leidraad in zijn leven zodat hij 'de betrouwbare' als bijnaam kreeg, Al'amien.
Zijn reis naar het Shaam-gebied en zijn huwelijk met Khadija:
Khadija, de dochter van Khuwailid, moge Allah met haar tevreden zijn, een van de meest rechtschapen vrouwen van Quraish, kwam van goede huize en was tevens rijk. Zij besteedde haar geld uit aan handelaren om daarmee handel te drijven tegen commissie. Zij had gehoord over de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en stelde hem voor om met haar geld een handelsreis naar het Shaam-gebied te maken. Zij beloofde hem een hogere vergoeding dan wat zij aan anderen gaf.
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging samen met haar dienaar Maysarah op reis,
kocht en verkocht goederen en maakte heel veel winst. Haar geld werd gezegend en verrijkt, hetgeen op deze manier nooit eerder had plaatsgevonden. Hij keerde daarop terug naar Mekka en gaf het aan hem toevertrouwde geld en goederen terug.
Zijn huwelijk met Khadija:
Khadija merkte zijn betrouwbaarheid en zegeningen op en raakte er stil van. Maysarah vertelde haar ook wat hij allemaal zag van zijn goede eigenschappen, zijn prachtige karakter en wonderen zoals de aanwezigheid van de schaduwen van twee engelen als het warm was. Khadija voelde zich tot hem aangetrokken en stuurde een van haar vriendinnen naar hem toe om te laten weten dat zij graag met hem zou willen trouwen.
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging daarmee akkoord en sprak daarover met zijn ooms die vervolgens haar hand gingen vragen bij haar oom Amr Ibn Asad.
Hij gaf haar ten huwelijk aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Bij de huwelijksplechtigheden was een aantal vooraanstaanden van Banu Haashim en Quraish aanwezig en de bruidsschat bedroeg twintig Bakrah (of misschien ook zes). Zijn oom Abutalib hield de huwelijkstoespraak; hij uitte zijn lofbetuiging aan Allah en verheerlijkte Hem. Daarna sprak hij over de goede afstamming en de oprechtheid van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij noemde daarna het huwelijksverklaring en maakte de bruidsschat bekend.
Dit huwelijk vond twee maanden en een paar dagen na zijn terugreis uit het Shaam-gebied plaats. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was toen vijfentwintig jaar oud en Khadija was (naar de meest waar-schijnlijke overleveringen) veertig jaar,
maar er wordt ook overgeleverd dat zij achtentwintig jaar was. Zij was getrouwd geweest met A'tieq, de zoon van A'aith Almakhzoumi die overleden was, en met Abu Haalah At-taimi; deze overleed ook en zij had al een kind van hem. Daarna wilden velen van de vooraanstaanden van Quraish met haar trouwen maar zij weigerde totdat zij met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde. Met hem werd ze ook werkelijk gelukkig.
Zij is de eerste van zijn vrouwen, hij is niet met een andere vrouw getrouwd geweest toen zij nog leefde. De kinderen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn allemaal van haar behalve Ibrahiem, deze was van de Koptische Maria.
De kinderen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem,en van Khadija:
Deze zijn Alqaasim, Zainab, Ruqayyah, Oum Kulthoum, Fatima en Abdullah.
Er zijn ook andere overleveringen betreffende het aantal en de volgorde van hen. De jongetjes zijn allen op vroege leeftijd overleden. De meisjes haalden allen de gezantschaps-periode, werden moslim en immigreerden. Zij zijn allemaal overleden voordat de profeet was overleden. Fatima, moge Allah met haar tevreden zijn, is de enige uitzondering hierop. Zij is zes maanden na zijn overlijden gestorven.
Het bouwen van de Ka'bah en het arbitrageverhaal:
Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vijfendertig jaar oud was, vond een overstroming plaats die de muren van de Ka'bah beschadigde. Angezien de muren al eerder waren beschadigd door een brand, vonden de mensen van Quraish het noodzakelijk om ze te herbouwen. Zij besloten daarop om de bouw alleen te financieren met het eerlijk verdiende geld, dus niet het geld van de bruidschat van een prostituée,
het geld afkomstig van renteheffingen of dat ten onrechte afgenomen was van een ander.
Zij vreesden Allah's bestraffing als zij het zouden slopen, maar toen vertelde Alwalied, de zoon van Almoughirah hen: 'Allah bestraft niet degenen die iets herstellen' en begon zelf met het slopen. Zij volgden hem hierin totdat ze de fundamenten van Ibrahiem bereikten.
Zij startten de bouw van de Ka'bah en verdeelden de bouwactiviteiten onder de verschillende stammen. De vooraanstaanden droegen de stenen op hun schouders. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn oom Al'abbas deden hetzelfde. Een Romeinse bouwer, wiens naam Baaqum was, was verantwoordelijk voor de bouw.
Later bleek dat de -eerlijk verdiende- financiële middelen niet voldoende waren om de bouw vanaf de fundamenten van Ibrahiem te beëindigen,
zij lieten daarom ongeveer zes meter open en bouwden een muurtje aan de rand van de oorspronkelijke grenzen als aanwijzing dat het bij de Ka'bah behoorde. Dit deel wordt de "Alhajar wal-hutaim" genoemd.
Bij het bereiken van de plek van de zwarte steen "alhajar alaswad" tijdens de bouwwerkzaamheden wilde elk stamhoofd zichzelf de eer verschaffen om de steen op zijn plek terug te leggen.
Dit leidde tot flinke ruzies onderling, die vier tot vijf dagen duurden. De situatie dreigde in een bloedige strijd te veranderen, maar de wijze Abu Umayya, de zoon van Almughierah Almakhzoumi, heeft dit kunnen voorkomen. Hij was de oudste man van Quraish en stelde voor om de arbitrage over te laten aan de eerste man die zou binnenkomen in de moskee en allen stemden daarmee in.
De voorbestemming van Allah was dat die eerste man die zou binnen- komen na dit besluit, de profeet zou zijn, Allah's zegen en vrede zij met hem. Toen de mensen hem zagen zeiden ze: 'Deze man is de betrouwbare en wij accepteren hem, dat is Mohammed'. Toen hij bij hen aankwam vertelden zij het verhaal, hij pakte een mantel, legde de zwarte steen erin en vroeg een ieder die mantel vast te houden en hem vervolgens te dragen naar de plek van de steen. Toen zij die hadden bereikt, pakte Mohammed, Allah's zegen en vrede zij met hem, de steen en legde die op zijn plaats. Het was de juiste oplossing waar iedereen over tevreden was.
De zwarte steen lag anderhalf meter hoog en de deur van de Ka'bah lag twee meter boven de grond zodat alleen degenen waar zij toestemming aangaven naar binnen konden.
Zij hebben de hoogte van de muren verdubbeld en deze werden ongeveer acht meter (18 thira'e). Zij legden zes pilaren neer binnen de Ka'bah in twee rijen en maakten daarboven het plafond, ter hoogte van vijftien Thira'e, dat ongeveer zeven meter is. De Ka'bah was voor deze renovatie namelijk zonder plafond of pilaren.